image/svg+xml

Leo Velleman alias Theo van der Velde

Verhaal

Leo Velleman alias Theo van der Velde

Plaatje bij verhaal: img_1458.jpg

Theesurrogaat of koffiesurrogaat

Aan het Joodse onderduikertje, kort vermeld in de vorige Silehammer (maart 2012, p. 26), heeft schrijfster Jantje E. Bazuin (*1929) uit Scharnegoutum bij Sneek een hoofdstuk gewijd in haar boek Theesurrogaat of Koffiesurrogaat. Het is een vernieuwde druk (2011) van Theesurrogaat voor Sneek (2006).1

Tientallen Joodse kinderen overleefden de Tweede Wereldoorlog als onderduikertjes. De meeste kans op overleven hadden Joodse peuters wanneer ze als eigen kind in het trouwboekje van hun gastouders werden bijgeschreven. Daarom kwamen in de Friese Zuidwesthoek en aangrenzende streken bij voorkeur  blonde kinderen terecht, in code aangeduid als ‘theesurrogaat’. De donkere ‘koffiesurrogaat’ ging zoveel mogelijk naar het Zuiden des lands. Omdat die kinderen in de meerderheid waren, kwamen ze ook wel in het Noorden terecht, dan bleekte men eerst hun haren. De indrukken die ze als kind met een nieuwe identiteit opdeden, bleken onuitwisbaar. Hartverscheurend was soms het afscheid toen ze na de oorlog weer van hun pleegouders werden gescheiden.

De schrijfster heeft achttien van hun verhalen opgetekend. Het is een met warmte en zorg geschreven menselijk document, zeer lezenswaardig.

In onderstaande korte bewerking ligt de nadruk logischerwijs op Leo Velleman, alias Theo van der Velde, die als kind een paar jaar in Oldemarkt heeft verbleven bij de familie Schreur in de Kruisstraat, pal tegenover de NH kerk.

Zelf verkregen aanvullende informatie over zijn latere jaren – hij woont nog in het Zuiden des lands – is spaarzaam gebruikt uit overwegingen van privacy.

Allen gered, op één na

De familie Velleman, van Duitse afkomst, kwam bijna twee eeuwen geleden via Emden en Leeuwarden in Sneek terecht. Bij de Duitse inval in ons land op 10 mei 1940 telde Sneek een kleine vijftig joodse inwoners. Van hen hebben ongeveer vijfentwintig de oorlog overleefd, dankzij de moed van verzetsmensen en gastvrije verschaffers van onderdak en zorg. Een neef van Leo’s grootvader was de enige van de familie Velleman die is omgebracht, op 19 november 1942 in Auschwitz.

Vader Joseph (“Joly”) Velleman (1900-1986) volgde de HBS met driejarige cursus in Sneek en was achtereenvolgens werkzaam als vertegenwoordiger bij margarinefabriek Benninga in Leeuwarden en tabaksfabriek Lieftinck in Groningen, die later met Theodorus Niemeyer fuseerde. Hij speelde in het eerste elftal van een Sneker voetbalclub, moest vanwege z’n knie stoppen en stortte zich toen op het biljarten. Het Fries Scheepvaart Museum te Sneek bezit zijn in 1922 gewonnen medaille.2

In Apeldoorn leerde Joly de veel jongere Rebecca (“Bertha”) Mok (1912-2010) kennen. Zij was afkomstig uit Amsterdam, uit een orthodox-joods gezin. Eerst  winkelbediende, werd zij later psychiatrisch verpleegkundige. Het stel trouwde in 1938 en kwam in Sneek te wonen. Zoon Leo werd geboren in 1939, twee jaar later Nico.

Met ingang van zondag 3 mei 1942 was in Nederland de Jodenster verplicht. Leden van het verzet zagen Bertha wandelen met Leo aan de hand en Nico in de kinderwagen en besloten te helpen. Het leek niet raadzaam het hele gezin op hetzelfde adres onder te brengen. Joly kreeg eerst een onderduikadres in Sneek, later ten zuidwesten ervan in Abbegaesterketting. Bertha kwam met de twee kinderen bij de familie Van der Velde in Folsgare, even ten westen van Sneek. Bij een razzia een paar maanden later verstopte zij zich met de kinderen in het riet. Het was er nu te gevaarlijk en bezwaarlijk voor beide partijen. Na een paar tijdelijke opvangadressen vond men voor Nico een toevlucht bij de familie Nauta even buiten Sneek. Leo kwam verder weg terecht, bij de familie Schreur in Oldemarkt. Uiteindelijk dook Bertha onder in IJlst, in een gezin met zes kinderen – die strak geïnstrueerd werden over de aanwezigheid van die nieuwe tante niet te praten, “want andere mensen willen haar kwaad doen”.

Op Oudejaarsavond 1943 kwam Joly zijn vrouw daar bezoeken; hij kon er niet blijven, werd wel een aantal weken in de buurt ondergebracht.

Joly en Bertha misten hun zoontjes, al op zo jonge leeftijd van hen gescheiden, natuurlijk vreselijk. Op mooie zomerzondagen kwamen de onderduikouders van Nico of van Leo met het kind achterop de fiets een dagje over.

Overigens betaalde de werkgever het salaris van Joly door tijdens de onderduik, wellicht een unicum. Ook kreeg hij zijn maandelijkse portie rookgerei, waarvan hij de onderduikgezinnen liet meeprofiteren. Een manier om iets terug te kunnen doen voor de onderduikverschaffers van hem en van zijn vrouw.

Het laatste oorlogsjaar was zwaar. Op het onderduikadres van Bertha zou de vrouw des huizes begin 1945 bevallen van haar zevende kind. Er zouden dan teveel vreemden over de vloer komen die niet de deur gewezen konden worden zonder argwaan te wekken. Zo kwam Bertha in oktober 1944 bij Joly die intussen weer zat op zijn eerste onderduikadres in Abbegeasterketting.           

 Leo (“Theo van der Velde”) in Oldemarkt.

Foto: Theesurrogaat en koffiesurrogaat, p. 25.

Herenigd

Na de oorlog keerden Leo en Nico terug bij hun ouders, wier eigen huis niet meer beschikbaar was. Destijds in bewaring gegeven kostbaarheden kregen ze allemaal terug; de vroegere buren bleken goede ‘bewariërs’ te zijn. Het huisraad was niet gered, maar Joly’s werkgever hield een inzameling voor potten en pannen en serviesgoed, kocht voor hen zelfs een ameublement van mensen die gingen emigreren. En zo kwam, volgens een Fries gezegde, langzamerhand Jan in de broek en Trien in de rok.

Op 30 april 1946 werd nog een meisje geboren, Johanna Juliana, wier tweede naam een duidelijk eerbetoon was aan het koningshuis. 

De gang van zaken leek te normaliseren. Toch hadden Leo en Nico er veel moeite mee om weer aan hun ouders te wennen. De kinderen verstonden elkaar eerst niet, want Nico sprak Fries, Leo niet (meer). Beiden hadden wel degelijk iets van die onderduik overgehouden. In Leo’s eigen woorden:

“Het was een regelrechte schok voor mij toen ik terug moest naar mijn eigen ouders. Ik wist niet beter dan dat ik als evacueetje uit het westen (zogenaamd na het bombardement van Rotterdam – red.) bij de hervormde familie Schreur in Oldemarkt thuishoorde. Als kind was ik hoogblond en ik zag er helemaal niet joods uit, ik speelde met andere kinderen buiten en ging met vader en moeder soms naar Sneek. Ik wist niet beter dan dat ik Theo van der Velde heette en ging naar de kleuterschool, waar de oudste dochter des huizes onderwijzeres was (Hendrika Schreur – red.). Pas veel later hoorde ik dat ik mijn naam had gekregen naar de familie Van der Velde in Folsgare, ons eerste schuiladres. Het enige dat ik tot op de dag van vandaag aan die onderduikperiode heb overgehouden, is een soort verlatingsangst.”

Hun ouders, zelf niet religieus, stuurden Leo en Nico naar een christelijke school, uit een soort eerbetoon aan de mensen die hen gered hadden. Elke week een bijbeltekst leren. Bij de les bijbelse geschiedenis wist Leo vaak als enige een moeilijke vraag te beantwoorden. Maar als de meester hem dan prees en hem tot voorbeeld van de klas stelde als een modelgelovige of bij wijze van spreken als het broertje van de Here Jezus, dan had hij de smoor in.

Eind 1949 verhuisde het gezin naar het Zuiden des lands, de jongens gingen naar een Nutsschool en later een openbare mulo. Waar moeder Bertha beheerst, geduldig en rustig was, bleek Leo meer op zijn vader Joly te lijken. Geen geduld, kort aangebonden, het hart op de tong, recht voor z’n raap, maar wel recht door zee. Hij heeft zeer uiteenlopende werkkringen gehad. Als ondergeschikte kon hij moeilijk iemand boven zich velen of zich binden. Hij kwam beter tot zijn recht als zelfstandige, eerst als verslaggever van een plaatselijke krant, later als eigenaar van een bedrijfje. 

Leo hield contact met zijn pleegouders tot aan hun dood. Egbertus (“Bertus”) Schreur overleed in december 1988, zijn vrouw Froukje Otten in maart 1993.

Leo houdt zich thans afzijdig van het joodse geloof en de joodse levenswijze. De ontwikkelingen in Israël houdt hij bij, maar van extremisme aan weerskanten moet hij niets hebben. Toch is hij wel bij het Jodendom betrokken.

“Westerbork, Bergen-Belsen, Auschwitz-Birkenau, Sobibor, Buchenwald. Ja, ik  ben er geweest.”

Nico woont al jaren in het Oosten des lands. Hij verdiept zich juist wel in de joodse religie en geschiedenis, is als bestuurslid betrokken bij de joodse gemeenschap. Al jarenlang wordt hij behandeld voor een oorlogstrauma. Zijn lotgevallen hebben in kranten gestaan en zijn aangehaald in wetenschappelijke publicaties. Geboren in 1941, kwam hij in januari 1943 bij veehouder Nauta in Lyts Tinga bij Sneek, een doorgangsadres voor de ondergrondse. Als Piet Nauta, het op een na oudste kind in het gezin, wist hij niet beter dan dat ‘heit’ en ‘mem’ zijn ouders waren. De scheiding van hen in februari 1945, toen een overval dreigde, heeft hij nooit kunnen verwerken. Na de oorlog kon hij zich moeilijk aanpassen, had heimwee. Dan liep hij naar de stadsgrens van Sneek vanwaar hij de boerderij kon zien. Maar verder durfde hij niet, bang voor een afwijzing: “je hoort nu weer thuis bij je eigen ouders” – en liep huilend terug. Ook Nico bleef altijd contact houden met heit en mem en zorgde ervoor dat het echtpaar Nauta-Wind de Yad Vashem-onderscheiding kreeg.

De laatste Velleman in Sneek was een oom van Leo en Nico, overleden in 1994. Net als zijn oudere broer Joly al lang niet meer religieus, heeft, bij het ontbreken van een zoon, een neef het Kaddisj-gebed gezegd, het loflied op Gods heerschappij.

Leo en Nico, twee zeer jonge onderduikertjes, kinderen nog.

Leo is liefdevol in Oldemarkt opgevangen in een gezin dat zijn christelijke, ja algemeen menselijke plicht verstond.

Beiden verwerkten en verwerken de onderduikperiode op hun manier.

Verlatingsangst en bindingsangst.

Oorlog duurt een mensenleven lang…..

 

Noten:

1           J.E. Bazuin, Theesurrogaat en Koffiesurrogaat. Leeuwarden 2011.

www.uitgeverijpenn.nl

2     www.friesscheepvaartmuseum.nl; objectnr. 2010-051 met veel informatie over Joseph Velleman en zijn familie.

3         Yad Vashem of Jad Washem = Hand en Naam; zie ook Jesaja 56: 1-8, speciaal vers 5 (hand in die tekst meestal vertaald als gedenkteken).

Auteur:Jo Steenstra
Trefwoorden:Joods onderduikertje, Oldemarkt
Periode:1940-1945

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.